Moord en brand!

In een wat vreemd hotel ben ik deze week. Op de negende verdieping, samen met een reisgenote. Geen fijn hotel, met vale kleuren op de muren, van die saaie gelig-beige tinten, een beetje afbladderend, zoals ik ken uit sommige ziekenhuizen en universiteiten in Noord-Amerika, waar ik lang heb gewoond en gewerkt. Er is ook weinig decoratie, de vloer voelt koud aan. Saai is echt het beste woord om de sfeer hier te beschrijven. Ook het weer is saai, windstil, niet warm maar ook niet koud, een gesluierde hemel, waar de zon net niet doorheen prikt.

Het is nog vroeg in de ochtend, we zijn net aangekleed, hebben ons gewassen, en staan op het punt de kamer te verlaten. Maar voor nu gaat dat niet lukken.

Want er gaat een brandalarm af.

“Er woedt brand op de begane grond”, wordt er omgeroepen.

Paniek, totale paniek, zou je denken. Kortdate actie is nu nodig, we moeten in beweging komen. Maar zo zal het niet gaan. Want ik voel geen enkele angst, zo lijkt het. Ik blijf uiterlijk volkomen rustig en begin met mijn reisgenote een gesprek over het brandalarm en het omgeroepen bericht dat we zojuist gehoord hebben. Ik zeg haar dat het misschien om een oefening gaat. Of een vals alarm, die waarschuwingssystemen gaan soms vanzelf af, door een softwarestoring, of omdat iemand per ongeluk op een verkeerde knop heeft gedrukt, weet jij veel. Zo leuteren we nog wat door, twijfelend, zonder een beslissing te nemen. Alsof we het gevaar niet willen zien, het willen ontkennen.

Ik besluit even op de gang buiten de kamer te kijken. Die ligt er verlaten bij. Aan beide uiteinden bevindt zich een trappenhuis. Ik zie geen rook. Geen reden tot ongerustheid dus, maak ik mezelf wijs. We praten nog wat verder wanneer het bericht opnieuw wordt omgeroepen. Ik kijk nogmaals op de gang en zie nu inderdaad wat rook uit de trappenhuizen komen.

Dan gaat ineens de deur van een van de andere kamers open en komt er een man van een jaar of veertig, een blonde krullenbol, de gang opstormen. Hij houdt even in wanneer hij onze kamer passeert. Ik wil hem niet echt aankijken, maar zie vanuit mijn ooghoeken dat hij wijd opengesperde paniekogen heeft. Zijn hele houding straalt angst uit, doodsangst. Ik sla mijn ogen neer. Hij rent verder de gang in en ik ga weer mijn kamer in, waar ik hetzelfde, besluiteloze gesprek met mijn reisgenote voortzet. Nog steeds kunnen we ons er niet toe zetten deze blijkbaar dreigende situatie echt serieus te nemen.

Ik kijk nogmaals op de gang. Nu komt er veel donkere rook uit de traphuizen! Ook zie ik dat er in het raam aan het uiteinde van de gang een groot gat zit. De bange man is naar buiten gesprongen en te pletter geslagen. Het is te laat! Dit is het einde, besef ik, we gaan eraan!

– – –

Dan echter gaat er opnieuw een deur open en komt er weer iemand in totale paniek aanrennen. Een tweelingbroer van de eerste krullenbol, lijkt het wel. Ook hij houdt zich in bij onze kamer. Deze keer kijk ik hem wel goed aan en zie opnieuw die enorme, wijd opengesperde angstogen. Ze intrigeren me, die ogen. Ik blijf ze nieuwsgierig en langdurig aankijken, waardoor er tussen ons iets van verbinding en herkenning ontstaat. Ik vraag hem binnen te komen. Ik wil hem te kalmeren, neem hem in mijn armen. Ik voel angst. Zijn angst. Of is het de mijne? Hoe kan ik hem helpen? Wat kan ik voor hem doen? Hoe kan ik voor hem zorgen? Ik voel me inmiddels zo verbonden met deze man dat ik hem op alle mogelijke manieren gerust wil stellen. Deze man verdient het om gered te worden! We gaan bellen om te zeggen dat we hier vastzitten! We gaan zien of we op het dak kunnen komen! We gaan zwaaien uit de ramen om aandacht te trekken! We gaan de boel nathouden! Lakens aan elkaar knopen! Misschien zijn er nog andere uitwegen!

We vluchten het dak op, en een reddingshelikopter merkt ons drieën op. We zijn gered! Op dat moment gebeurt er iets vreemds… die angstige man in totale paniek, die ik net omarmd en tot rust gebracht had, vervaagt en lost op, lijkt met mij samen te vallen, verdwijnt… De bange man die ik minuten lang zo diep in de ogen had gekeken. Heb ik hem gered of heeft hij mij gered? Of heb ik mezelf gered?

Hierover napeinzend besef ik dat ik, op het moment dat de nood het hoogst was, mijn angst heb aangekeken en omarmd. Het aankijken, omarmen en accepteren van mijn eigen angst heeft me de kracht en creativiteit gegeven om aan een schijnbaar hopeloze situatie te ontsnappen en een oplossing te vinden. Waarna de angst vanzelf oploste… Wat kunnen dromen toch prachtige, behulpzame gidsen zijn.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: